Een belangrijke uitdaging voor overheidsorganisaties is hoe je de interne manier van werken en organiseren verbindt aan de toenemende dynamiek in de buitenwereld. Iedereen ziet hoe die wereld continue in beweging is, veranderingen steeds sneller gaan en vraagstukken steeds complexer worden. Dat maakt dat eendimensionale oplossingen vaak niet meer werken.
Het oplossen van vraagstukken vraagt daarbij van overheden in veel gevallen een andere rol. Meer in en meer met de samenleving en in samenwerking met allerlei partijen.
Deze verandering vraagt veel van organisaties. Ze moeten zich snel kunnen aanpassen aan en meebewegen met wat de omgeving van hen vraagt. Ze moeten functioneren als adaptieve, wendbare organisaties die goed verbonden zijn met de wereld waarin ze functioneren en hun doelen en opgaven helder hebben. Organisaties die in wisselende samenwerkingsvormen snel met andere partijen tot de kern en tot samenwerking kunnen komen of die vanuit een netwerkregie rol kunnen denken als dat passend is. Organisaties die dus veel meer werken vanuit de maatschappelijke opgaven of de bedrijfsmatige kans dan vanuit de eigen manier van werken en eigen organisatorische structuren. Waarbij er integraal gewerkt wordt en resultaat- en doelgerichtheid (het realiseren van maatschappelijke effecten) centraal staat. Midden in de samenleving en afhankelijk van de vraag kijkt de organisatie wat haar rol is en met welke partijen de opgave opgepakt moet worden.
Ik zie in mijn praktijk dat de traditionele manier van werken en van organiseren daarbij belemmert. Het denken vanuit structuren als afdelingen en beleidsvelden maakt nogal eens log en traag. Mijn overtuiging is dat een van de kenmerken van een organisatie die kan meebewegen met wat de omgeving vraagt de snelheid is waarmee ze haar werkvormen kan aanpassen: flexibiliteit en adaptiviteit zijn een basisvoorwaarde voor succes. Daarom is het essentieel te kunnen werken in flexibele werkstructuren gericht op het realiseren van een opgave. Werkstructuren die veel flexibiliteit in zich hebben en veelal tijdelijk zijn zoals projecten, programma’s en processen. Die werkstructuren moeten natuurlijk ook goed aansluiten op ‘leane’ lijnactiviteiten die er vaak ook zijn.Zeker het werken in
De effectieve overheidsorganisatie werkt daarmee op basis van een slimme combinatie van verticale en horizontale sturingsvormen, waarbij ze uitblinkt in de noodzakelijke dynamiek en wisseling zonder gedoe over macht en positie, maar wel prioriteiten kiest op basis van eenduidige visie en de urgentie die een bepaalde opgave heeft. Het goed kunnen kiezen van de passende werkvorm bij een opgave (geijkt maatwerk) is daarmee een belangrijke competentie.
Zeker het werken in programma’s wordt daarbij steeds belangrijker. Een programma als een tijdelijke sturingsstructuur voor samenhangende werkzaamheden (projecten, routines, improvisaties) die samen leiden tot de realiseren van een uniek doel of set van doelen. Programma’s zijn bijna altijd samenwerkingstrajecten, vaak tussen meerdere organisaties, soms binnen één grotere organisatie, waarbij afhankelijk van het programma verschillende samenwerkingsmodellen en daarmee rollen mogelijk zijn (dat vraagt maatwerk). Waar bij een project de te bewandelen weg vooraf is bedacht (inclusief noodzakelijke middelen als tijd en geld), wordt in een programma de weg gaandeweg vormgegeven. Er is wel zicht op de eerste fase, (en de uiteindelijke doelstelling) maar de invulling van vervolgfasen krijgt al werkend vorm.